Op grond van een leaseovereenkomst stelt MCS drie echoapparaten ter beschikking aan de Taamskliniek. In september 2014 verleent het gerecht in eerste aanleg voorlopige surseance aan de Taamskliniek. Het gerecht gelast op 5 september 2014 een afkoelingsperiode voor de duur van een maand. Op 8 september 2014 ontbindt MCS de leaseovereenkomst en verzoekt de Taamskliniek de echoapparaten terug te geven. Op 12 september 2014 verzoekt MCS de rechter-commissaris machtiging tot inbezitneming van de echoapparaten. Op 15 september laat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (bodem)beslag leggen bij de Taamskliniek. Op 22 september 2014 wijst de rechter-commissaris het verzoek van MCS af om een eventuele doorstart van de Taamskliniek in gevaar te brengen. Het gerecht in eerste aanleg heeft het in opdracht van de SVB gelegde beslag opgeheven en beveelt de SVB te gehengen en te gedogen dat MCS de apparaten ophaalt. Het hoger beroep strekt ertoe dat de vorderingen van MCS tegen de SVB alsnog worden afgewezen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat het in opdracht van de SVB gelegde beslag niet aan MCS kan worden tegengeworpen. Voor het recht van Europees Nederland heeft de Hoge Raad overwogen dat een tijdens een afkoelingsperiode gelegd bodembeslag niet kan worden tegengeworpen aan de lessor die een zaak voor de beslaglegging door middel van een ondubbelzinnige verklaring heeft opgeëist. Daaraan doet niet af dat MCS zeven maanden lang, voorafgaand aan de surseance heeft stilgezeten, hoewel zij het risico van bodembeslag kende, en pas nadat de surseance was verleend, de echoapparaten heeft opgeëist. Het hof stelt SVB in het ongelijk.
Wetsartikelen: