A-G Wattel concludeert dat het hof ofwel is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd.

A houdt de aandelen van C bv, die de aandelen houdt in D bv. D bv oefent een horecabedrijf uit. B houdt – samen met zijn echtgenote – de aandelen in E bv, die ook een horecabedrijf uitoefent. In het kader van een samenwerkingsverband tussen A en B wordt belanghebbende (X bv) in 2002 opgericht. Belanghebbende richt vervolgens G bv en H bv op. C bv draagt vervolgens de aandelen D bv over aan G bv en E bv draagt haar bedrijf over aan H bv. G bv neemt vervolgens nog een horecazaak genaamd "G" over. Uiteindelijk houdt C bv 60% van de aandelen in belanghebbende en E bv 40%. Bij het vaststellen van de aanslag corrigeert de inspecteur, op grond van art. 10d lid 1 Wet Vpb 1969, de renteaftrek ter zake van een schuld van belanghebbende aan C bv. Rechtbank 's-Gravenhage bevestigt de correctie van de inspecteur. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat C bv niet de centrale leiding had over het samenwerkingsverband. Volgens het hof is belanghebbende dan ook niet met C bv in een groep verbonden als bedoeld in art. 2:24b BW. Belanghebbende heeft derhalve recht op de renteaftrek. Advocaat-Generaal (A-G) Wattel concludeert dat het hof ofwel is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens de A-G is de vraag die in deze procedure moet worden beantwoordt namelijk of C bv bij onoverbrugbare onenigheid tussen haar dga en de dga van E bv haar wil kan doorvoeren onder instandhouding van de vóór die onenigheid bestaande relatie tussen de fiscale eenheid en C bv. Volgens de A-G is het hof er bij de beantwoording van deze vraag ten onrechte vanuit gegaan dat de instandhouding van de joint venture beslissend is. Volgens de A-G is namelijk niet beslissend of de joint venture in stand blijft, maar of de groep in stand blijft. Verder geeft de A-G aan dat C bv en belanghebbende nog steeds met elkaar in een groep verbonden kunnen zijn, ook al zou E bv haar aandelen in belanghebbende – bij onenigheid – verkopen. Volgens de A-G heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom C bv bij onenigheid de uitgezette strategie niet zou kunnen doorzetten onder instandhouding van de groep. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en verwijzing.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Belastingkamer)

Editie: 25 januari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen