De Hoge Raad oordeelt dat een verzoek om inzage in stukken in de bezwaarfase kan gelden als een verklaring van een belanghebbende dat hij gebruik wil maken van zijn hoorrecht.

X komt in bezwaar tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Hof Amsterdam oordeelt dat dit niet het geval is, omdat X in haar bezwaarschrift niet expliciet heeft verzocht om te worden gehoord en de inspecteur haar vervolgens voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. X heeft volgens het hof op vragen van de inspecteur hierover niet verklaard dat zij gehoord wilde worden.

De Hoge Raad oordeelt dat een verzoek om inzage in stukken in de bezwaarfase kan gelden als een verklaring van een belanghebbende dat hij gebruik wil maken van zijn hoorrecht. In art. 7:4 Awb is het recht op inzage van stukken namelijk uitdrukkelijk gekoppeld aan het horen. De mededeling van X dat zij kennis wilde nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken moet daarom worden opgevat als een verklaring dat zij gebruik wilde maken van haar recht om te worden gehoord (als bedoeld in art. 7:3 letter d Awb en in onderdeel 9, onder 2 van het Besluit fiscaal bestuursrecht). Nu X een dergelijke verklaring heeft gedaan, kan haar niet worden tegengeworpen dat zij niet heeft gereageerd op de brief waarin de inspecteur haar opnieuw vraagt of zij gebruik wil maken van haar hoorrecht. De Hoge Raad oordeelt dat X door de schending van de hoorplicht is benadeeld en dus recht heeft op een proceskostenvergoeding, nu zij heeft verklaard dat terugwijzing van de zaak naar de inspecteur niet wenselijk is.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 juni

37

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen