Staatssecretaris Snel van Financiën heeft op Kamervragen van de leden Aartsen en Lodders (beiden VVD) geantwoord dat de Rijksoverheid geen onderscheid maakt in verschillende vormen van cultuur en culturele waarden. Voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief is een waardering van de cultuuruiting niet relevant.

Uitingen van volkscultuur/ immaterieel erfgoed kunnen evenzeer cultuur en erfgoed zijn en evenzeer van waarde zijn als andere uitingen van cultuur. Er wordt geen onderscheid gemaakt in het soort cultuur. Ook is de term “cultuur” geen criterium voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief.

Naast het verlaagde btw-tarief van Tabel I behorende bij de Wet op de Omzetbelasting 1968 is er ook een sociaal-culturele vrijstelling, waarvoor een individuele aanwijzing nodig is, dan wel een vermelding in bijlage B van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. In deze bijlage staan onder andere vermeld amateurtoneelverenigingen, amateurmuziekverenigingen, carnavalsverenigingen en kleindierverenigingen.

Het verschil in btw-tarieven voor de genoemde vormen van volkscultuur, zoals bloemencorso’s, carnavalsverenigingen en schutterijen, is dus niet terug te voeren op het al dan niet erkennen als cultuur door de Belastingdienst. Alle ondernemers die prestaties verrichten genoemd in Tabel I kunnen het verlaagde tarief toepassen, ongeacht of zij worden aangemerkt als een culturele instelling.

[Nieuwsbron] [Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 5 juni

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen