Advocaat-Generaal Van Hilten is van mening dat X als gemeente recht heeft op aftrek van de btw in verband met de bouw van het stadskantoor.

Belanghebbende, X, werkt in 2002 aan de bouw van een nieuw stadskantoor. Het kantoor wordt in gebruik genomen op 1 april 2003. In geschil is of X recht heeft op aftrek van voorbelasting (van € 287.999) die haar ter zake van de realisatie van het stadskantoor in juli 2002 in rekening is gebracht. Bij de beantwoording van die vraag is van belang of X bij ingebruikname in 2003 een levering in de zin van (de toenmalige tekst van) art. 3, lid 1, onderdeel h van de Wet OB 1968 heeft verricht, dit mede in het licht van de omstandigheid dat het nieuwe stadskantoor grotendeels (voor 94%) wordt aangewend voor activiteiten waarvoor X als overheid optreedt. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X 6% van de totale btw in vooraftrek mag brengen, zijnde het percentage belaste en vrijgestelde prestaties.

Advocaat-Generaal Van Hilten is van mening dat X als gemeente recht heeft op aftrek van de btw in verband met de bouw van het stadskantoor. Volgens de A-G is sprake van een zogeheten 3-1-h levering ondanks het (voorziene) overheidsgebruik van het kantoor. De A-G neemt hierbij in aanmerking dat in dit geval sprake is van een onroerende zaak die zowel voor overheidsactiviteiten (94%) als voor ondernemershandelingen is bestemd. Voor dit geval meent de A-G dat moet worden vastgesteld dat X bij de ingebruikname van de onroerende zaak, de gehele onroerende zaak als ondernemer levert in de zin van art. 3, lid 1, onderdeel h, van de Wet OB 1968. Daarbij neemt zij in aanmerking dat 1) de onroerende zaak één onsplitsbaar geheel is, zeg maar één unit, dat in zijn geheel in gebruik genomen wordt en 2) X (in 2003) ontegenzeggelijk voor bedrijfsdoeleinden over de onroerende zaak beschikt. Nu de bestemming van de betrokken goederen en diensten daarmee een belaste prestatie is, moet worden vastgesteld dat de omzetbelasting ter zake van die kosten toerekenbaar is aan een belaste prestatie, hetgeen onherroepelijk met zich brengt dat die belasting ten tijde van het verschuldigd worden daarvan volledig aftrekbaar is (doch corrigabel op grond van art. 15, lid 4, tweede volzin, van de Wet OB 1968) indien bij ingebruikneming van ander gebruik blijkt dan voorzien. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van X gegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 november

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen