Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de vermogenspositie van dga C zodanig is dat de vordering ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd. Er waren voldoende mogelijkheden om tot het aflossen van de vordering over te gaan.

Belanghebbende, X bv, heeft een vordering van € 3,9 mln op C, haar dga. In haar VPB-aangifte 2014 waardeert X bv de vordering ten laste van haar winst af naar nihil. De inspecteur accepteert de afwaardering niet. Volgens hem is de vermogenspositie van C niet dermate slecht dat afwaardering is gerechtvaardigd. Verder stelt hij dat de schuld kan worden verrekend met dividenduitkeringen uit de winstreserve.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de vermogenspositie van C zodanig is dat de vordering ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd. Het is niet aannemelijk dat de inkomens- en vermogenspositie van C zodanig was dat er onvoldoende mogelijkheden bestonden om tot het (geleidelijk) aflossen dan wel incasseren van de vordering over te gaan. Hierbij is van belang dat het inkomen van X in de jaren 2014 - 2017 aanzienlijk is gestegen. Het feit dat Hof Den Haag in 2014 heeft geoordeeld dat C per september 2011 geen draagkracht had om alimentatie te betalen doet daar niet aan af. Verder wijst de rechtbank op de vermogenspositie en omvangrijke winstreserve van X bv (€ 5,1 mln). C kan zich dan ook dividenden laten uitkeren om tot aflossing van de vordering over te gaan. De vordering van X bv is volwaardig en voor afwaardering is geen plaats. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 3 april

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen