X en zijn echtgenote houden elk 50% van de aandelen in de Holding. Holding is voor 50% aandeelhouder en bestuurder van A bv en B bv. X heeft werkzaamheden verricht voor al deze vennootschappen. A bv wordt in augustus 2019 opgeheven wegens gebrek aan baten. In de jaren 2015 tot en met 2021 heeft Holding gemiddeld genomen bescheiden winsten behaald waarbij geheel geen rekening is gehouden met een gebruikelijk loon. In de jaren 2019 en 2020 maakt Holding verlies. Daarnaast heeft Holding een forse rekening-courantschuld bij X en het ondernemingsvermogen bedraagt in alle jaren negatief. De inspecteur legt aan X een ambtshalve aanslag IB/PVV 2018 en een verzuimboete op omdat X niet tijdig aangifte heeft gedaan. In geschil is of de inspecteur terecht een gebruikelijk loon van € 45.000 in aanmerking heeft genomen. X stelt dat zowel het resultaat als het eigen vermogen van Holding onvoldoende is om een gebruikelijk loon in aanmerking te nemen.
Hof Den Haag oordeelt dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat X de vereiste aangifte voor 2018 niet heeft gedaan. X heeft volgens het hof overtuigend aangetoond door middel van jaarstukken en aangiften vennootschapsbelasting van Holding dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag dan het normbedrag moet worden vastgesteld. Naar het oordeel van het hof zou het in aanmerking nemen van het normbedrag als gebruikelijk loon leiden tot een belastbaar verlies en Holding de mogelijkheid ontnemen investeringsbeslissingen te nemen ter waarborging van de continuïteit van de onderneming. Omdat X werkzaamheden heeft verricht voor Holding en in 2018 een beperkte winst is behaald moet er wel een bedrag van € 10.240 aan gebruikelijk loon in aanmerking genomen worden, conform de later ingediende aangifte. Het beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 19 april