Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de waarde van de participaties in teakboomplantages voor de jaren 2008, 2010 en 2011 correct heeft vastgesteld. Het hof wijst hierbij op een arrest van de Hoge Raad waarbij het oordeel van het hof over de waarde voor het jaar 2007 wordt bevestigd. Alleen de waarde voor het jaar 2009 is te hoog. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

Belanghebbende, X, heeft van C bv en stichting D participaties in teakboomplantages in Brazilië en Costa Rica gekocht. In geschil is de waarde van de participaties voor de vermogensrendementsheffing. De inspecteur is van mening dat de waarde van de participaties in de jaren 2008 - 2011 ligt tussen de € 469.000 en € 543.000. Volgens X ligt de waarde rond de € 35.000.

Hof Den Haag (V-N 2020/59.6) oordeelt dat de inspecteur de waarde van de participaties in teakboomplantages voor de jaren 2008, 2010 en 2011 correct heeft vastgesteld. Het hof wijst hierbij onder andere op het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015 (nr. 14/05126, V-N 2015/20.1.3). In dit arrest bevestigt de Hoge Raad het oordeel van het hof dat de waarde van de participaties voor het jaar 2007 € 505.782 bedraagt. Verder verwijst het hof ook naar het arrest van de Hoge Raad over de waardering voor het jaar 2012 (30 maart 2018, nr. 17/04640). Voor het jaar 2009 stelt het hof vast dat de inspecteur een waarde van € 51.500 in aanmerking heeft genomen voor de participaties van C bv, terwijl uit een door de Belastingdienst gesloten VSO blijkt dat de waarde € 34.281 is. Het hof verlaagt de aanslag voor het jaar 2009.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 april

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen