De heer A heeft de Nederlandse nationaliteit en is gehuwd met mevrouw C die de Amerikaanse nationaliteit heeft. In 1999 is hun dochter, belanghebbende X, geboren. Eind 2000 richt A een trust op naar het recht van de staat New York ten behoeve van X. Kort daarop wordt er door A een omvangrijk vermogen ingebracht. Volgens de Trust Agreement krijgt X concrete aanspraken op het trustvermogen, waardoor uiteindelijk bij het bereiken van de leeftijd van 50 jaar het gehele vermogen aan haar zal worden uitgekeerd. Namens X is aangifte schenkingsrecht gedaan en er is ruim € 18 miljoen betaald. In 2010 verzoekt X in verband met art. XA van het Overgangsrecht inzake wijziging van de SW 1956 (Wet van 17 december 2009) om terugbetaling daarvan. Rechtbank Haarlem oordeelt dat het gehele trustvermogen aan X moet worden toegerekend, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde voor teruggaaf. X heeft namelijk een concreet juridisch afdwingbaar recht op het vermogen. X gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat het gehele trustvermogen is bestemd voor X en in de loop der tijd aan haar of haar rechtsopvolgers onder algemene titel zal worden uitgekeerd. Dit brengt mee dat voor X een economische gerechtigdheid is ontstaan. Aan toerekening van onder trustverband gebracht vermogen op grond van art. 2.14a Wet IB 2001 wordt dus niet toegekomen en er wordt niet voldaan aan art. XA lid 1-a van het overgangsrecht. Er is destijds in een transparantieovereenkomst expliciet vastgelegd dat de inbreng van het vermogen als een onherroepelijke en onvoorwaardelijke schenking door A aan X moet worden beschouwd. X stelt daarom ook vergeefs dat sprake is van een juridisch afdwingbaar recht dat gewaardeerd moet worden op 75% van het vermogen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Huwelijksvermogensrecht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 24 september