Op 11 mei 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaalt dat er geen sprake is van een met btw belastbare levering van goederen onder bezwarende titel, wanneer de eigendom van onroerend goed door een btw-ondernemer aan de fiscus (rijk of lagere overheid) van een lidstaat wordt overgedragen ter voldoening van een achterstallige belastingschuld van een rechtspersoon.
Achtergrond
In de zaak gaat het om een vennootschap naar Pools recht (Posnania Investment SA) die een btw‑plichtige onderneming is. Ter voldoening van achterstallige schulden die zijn ontstaan vanwege het niet betalen van verschuldigde belasting, heeft zij met een gemeente een overeenkomst gesloten tot overdracht aan de gemeente van de eigendom van een aan haar toebehorende onbebouwde onroerende zaak. Partijen hebben uitvoering aan deze overeenkomst gegeven: Posnania heeft de eigendom overgedragen en de belastingschuld die zij had is deels tenietgegaan.
Het Europese Hof beslist dat er bij het betalen van een belastingschuld, ongeacht of het om een geldbedrag of om betaling in natura gaat, voor de btw geen sprake van enige uitwisseling van prestaties. Voor de btw is er geen sprake van een handeling die onder bezwarende titel is verricht zodat er geen btw verschuldigd is.
Het Europese Hof constateert dat er echter een knelpunt in het btw-systeem ontstaat als de btw‑plichtige reeds voorbelasting in aftrek heeft gebracht over de betreffende zaak wanneer die zaak door de belastingplichtige voor het betalen van belasting in natura wordt aangewend. Er zou dan immers onbelast eindverbruik plaats kunnen vinden bij een niet-aftrekgerechtigde (de gemeente); de ondernemer brengt eerst voorbelasting in aftrek op de betreffende kosten, terwijl de betaling in natura van de belastingschuld niet tot btw-heffing over een ‘echte' btw-levering leidt.
Het Europese Hof bepaalt daarom dat een dergelijk onbelast eindverbruik moet worden ondervangen door toepassing van een fictie. De btw-richtlijn voorziet op dit punt in een heffing bij onttrekkingen, door middel van een fictieve btw-levering. Het Europese Hof heeft hierbij kennelijk voor ogen om de btw-plichtige in kwestie op dezelfde wijze te behandelen als een particulier die aan de Staat een goed overdraagt tot aanzuivering van belastingschulden. Daarbij wordt uiteindelijk een gelijke behandeling van alle belastingbetalingen gewaarborgd ongeacht de hoedanigheid van de belastingschuldenaar.
Gevolgen voor de Nederlandse praktijk
PwC constateert dat het Europese Hof in dit specifieke geval een uitzondering maakt op zijn jurisprudentie dat een belastingplichtige rechtspersoon bij een onttrekking voor andere dan bedrijfsdoeleinden alleen tegen een fictieve levering aan kan lopen als er privé-belangen van derden worden gediend. Met deze uitspraak lijkt een fictieve levering bij belastingplichtige rechtspersonen ook aan de orde te kunnen komen indien zij goederen aanwenden ter betaling van de eigen belastingschuld.
Bron: Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 mei 2017, C-36/16
Bron: PwC
6