Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat recht bestaat op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling van art. 4.17c Wet IB 2001 in verband met de schenking van de aandelen E bv door X aan zijn zoon. Het hof overweegt daarbij dat een maatschap voor de IB- en VPB-heffing transparant is en dat de mate van gerechtigheid niet van belang is.

Belanghebbende, X, houdt via E bv de aandelen in F bv. Sinds 2003 exploiteren X, F bv en G, de zoon van X, in maatschapsverband een landbouwbedrijf. X treedt in 2012 uit de maatschap, die wordt voortgezet door F bv en G. In 2014 verkoopt X de aandelen E bv aan G. G blijft de koopsom schuldig, die vervolgens wordt kwijtgescholden. In verband met de schenking verzoekt X om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling van art. 4.17c Wet IB 2001. De inspecteur wijst dit verzoek af. Ter zitting bevestigt de inspecteur dat de maatschap een materiële onderneming drijft, maar geeft hij aan dat hij een meer economische benadering voorstaat. Hij acht daarbij van belang dat F bv slechts een belang van 1% houdt in de maatschap.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat recht bestaat op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling van art. 4.17c Wet IB 2001 in verband met de schenking van de aandelen E bv door X aan zijn zoon. Het hof overweegt daarbij dat een maatschap voor de IB- en VPB-heffing transparant is. Dit houdt in dat de winst van de maatschap voor de VPB-heffing voor een evenredig deel aan F bv moet worden toegerekend. De mate van gerechtigdheid, hoe gering ook, is daarbij niet van belang. Het gelijk is aan X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.22

Wet inkomstenbelasting 2001 3.17c

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 9 maart

20

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen