Belanghebbende, X, start op 32-jarige leeftijd een opleiding tot verkeersvlieger en voert in verband hiermee een bedrag van € 44.057 op aan scholingsuitgaven. De inspecteur weigert deze aftrek te verlenen aangezien de aftrek voor scholingsuitgaven buiten de standaardstudieperiode, in casu een periode van niet meer dan zestien kalenderkwartalen na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar maar voor het bereiken van de leeftijd van 30 jaar, gemaximeerd is op een bedrag van € 15.000.
Advocaat-generaal Niessen acht de regeling voor aftrek van scholingsuitgaven niet in strijd met de discriminatieverboden uit art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. De ongelijke fiscale behandeling van studenten in de leeftijd van 18 tot 30 jaar en studenten ouder dan 30 jaar is gerechtvaardigd, vanuit de gedachte van de medewetgever dat studeren in principe een aangelegenheid is voor de jongere levensfase van mensen. Deze gedachte sluit aan bij de jurisprudentie waaruit blijkt dat het mogelijk is om, op grond van fiscaal, financieel of sociaal beleid, specifieke leeftijdsgroepen te bevoordelen. Hoewel de leeftijdsgrens voor het volgen van een opleiding aan het vervagen is, valt volgens de A-G niet te ontkennen dat jongere mensen en ouderen wanneer het om opleiding gaat, niet zonder meer in gelijke omstandigheden verkeren. De wetgever is met het onderscheid gebleven binnen de hem toekomende vrijheid. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het cassatieberoep van X af te wijzen.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet inkomstenbelasting 2001 6.30
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 7 mei