Hof Den Haag oordeelt na een tweede verwijzing dat de ontvanger X ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld. E bv heeft medio 2008 namelijk niet besloten om haar activiteiten te beëindigen. E bv verkeerde toen in financieel zwaar weer en er is onderzocht of er nieuwe kansen waren voor de onderneming. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
F bv is een van de aandeelhouders van E bv. Belanghebbende, X, houdt de aandelen in F bv. Medio 2007 wordt F bv benoemd tot bestuurder van E bv. Op 30 juni 2008 zegt M bv, in feite de enige opdrachtgever van E bv, een vervoerscontract op, waardoor E bv niet langer meer levensvatbaar is. Onder druk van de Rabobank wordt vervolgens de schuld aan de bank afgelost, maar worden de belastingen niet betaald. E bv failleert in december 2008. De ontvanger stelt X vervolgens aansprakelijk voor bijna € 350.000.
Hof Den Haag (V-N 2020/26.27) oordeelt dat de ontvanger X ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld. E bv heeft medio 2008 namelijk niet besloten om haar activiteiten te beëindigen. Volgens het hof verkeerde E bv op dat moment in financieel zwaar weer en is er gepoogd om de bedrijfsvoering te continueren en te onderzoeken of er nieuwe kansen waren voor de onderneming. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat X heeft bewerkstelligd dat belastingschulden van E bv onbetaald zijn gebleven, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn handelwijze tot gevolg zou hebben dat die belastingschulden onbetaald zouden blijven en hem persoonlijk een ernstig verwijt treft. Volgens het hof maakt de ontvanger dan ook niet aannemelijk dat in dezen een afweging is gemaakt die een redelijk denkend bestuurder niet zou hebben gemaakt. Het hof vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur
Wetsartikelen: