X maakt bezwaar tegen de weigering van B&W van de gemeente Breda om hem een persoonsgebonden budget toe te kennen. B&W neemt het bezwaar in behandeling en verklaart het ongegrond. Rechtbank Zeeland-West-Brabant constateert ambtshalve dat het bezwaar te laat is ingediend en verklaart het bezwaar (alsnog) niet-ontvankelijk. De tijdigheid van het bezwaar was door partijen niet opgeworpen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bestuursrechter niet langer ambtshalve de tijdigheid van een bezwaar beoordeelt. Hetzelfde geldt voor de ambtshalve beoordeling in hoger beroep of het beroep bij de rechtbank tijdig was. Het oordeel is gegeven door een zogenoemde gemengde kamer, bestaande uit de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gemengde kamer oordeelt dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- of beroepschrift dwingend van aard zijn, maar dit betekent niet dat zij van openbare orde zijn. De bestuursrechter mag daarom niet meer ambtshalve toetsen of een bezwaarschrift tijdig is ingediend en in hoger beroep wordt niet meer ambtshalve getoetst of bij de rechtbank tijdig beroep was ingesteld. Het nieuwe uitgangspunt wordt ook gehanteerd voor lopende zaken. Hiermee wordt voorkomen dat aan een belanghebbende de toegang tot de bestuursrechter wordt ontzegd als tussen partijen de tijdigheid van een rechtsmiddel in een voorgaande fase niet was opgeworpen. De Centrale Raad van Beroep corrigeert de beslissing van de rechtbank, maar schaart zich inhoudelijk achter de beslissing van B&W om de PGB te weigeren.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:69
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Centrale Raad van Beroep
Editie: 13 juli