De inspecteur stemt in 2010 in met een verzoek van A bv om de ‘verdieping aanpak’ toe te passen op een onroerendgoedproject voor een kantoorgebouw. Het verzoek heeft tot gevolg dat de verschillende etages als afzonderlijke zelfstandige onroerende zaken worden gekwalificeerd. Vervolgens accordeert de inspecteur een brief waarin hem wordt gevraagd de gemaakte afspraken te bevestigen. In 2013 verkrijgt belanghebbende, X GmbH, het gebouw. In de akte van levering is opgenomen dat de levering wordt aangemerkt als een overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen als bedoeld in art. 37d Wet OB 1968, zodat er geen btw is verschuldigd. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de afspraak tussen A bv en de inspecteur leidend is voor de toepassing van de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel a WBR, en dat X GmbH aan die afspraak is gebonden, zodat elke etage van het kantoorgebouw voor de toepassing van art. 15 lid 1 onderdeel a WBR moet worden beschouwd als een zelfstandige onroerende zaak. X GmbH gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X GmbH niet is gebonden aan de afspraak die A bv en de inspecteur hebben gemaakt over de afbakening van overgenomen onroerende zaken. Volgens de Hoge Raad volstaat de enkele omstandigheid dat de afspraken tussen de overdrager en de inspecteur, op grond van art. 37d Wet OB 1968, ook na de overdracht gevolgen kunnen hebben voor de toepassing van de herzieningsregels, niet om de overnemer aan dergelijke afspraken gebonden te achten. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Dit hof moet zich dan ook buigen over de vraag of de units op de derde en vijfde etage van het kantoorgebouw kunnen worden aangemerkt als eenheden die zijn ontworpen en bestemd om als afzonderlijke en zelfstandige gedeelten van de onroerende zaken te worden gebruikt.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Wet op de omzetbelasting 1968 37d
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 juli