Belanghebbende, X, en zijn echtgenote, Y, hebben (gezamenlijk) verschillende ondernemingen. Y heeft ook een eenmanszaak, kantoor Y. Dit kantoor houdt zich bezig met belastingadvieswerkzaamheden tegen vergoeding. Y staat bij de KvK ingeschreven als eigenaar. X heeft een beperkte volmacht tot een bedrag van € 227. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur zich op het standpunt dat niet Y, maar X, kantoor Y drijft. Y bezit geen gekwalificeerde administratieve, boekhoudkundige en/of fiscale achtergrond. De aan het drijven van de onderneming verbonden werkzaamheden zijn/worden uitsluitend, dan wel nagenoeg uitsluitend verricht door X en Y heeft geen dan wel een verwaarloosbaar aandeel in die werkzaamheden. Het feit dat het bedrijf op naam van Y staat is volgens de inspecteur onvoldoende om de onderneming fiscaal aan haar toe te rekenen. Voor zowel de inkomsten- als omzetbelasting wordt X als (enig) ondernemer beschouwd. Y wordt niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting aangemerkt. In geschil zijn de aan X opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 en 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 en de bijbehorende vergrijpboete. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag stelt voorop dat op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB 1968 ieder, die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer is. Van doorslaggevend belang is hoe de entiteit (ieder) zich aan de buitenwereld presenteert. Het hof concludeert vervolgens dat Y ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting en dat de stelling van de inspecteur dat X onder de naam kantoor Y degene is die prestaties verricht voor de heffing van omzetbelasting faalt. Facturen worden opgemaakt door Y en ook is van belang dat Y naar buiten treedt en diensten verricht. Y wordt, gelet op haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel, gebonden voor alle rechtshandelingen die door of namens het kantoor zijn verricht. Zij is daardoor aansprakelijk voor alle verbintenissen die door die rechtshandelingen ontstaan. X is bovendien niet bevoegd (zelfstandig) overeenkomsten aan te gaan voor een bedrag hoger dan € 227. De interne taakverdeling tussen X en Y is in deze niet relevant, aldus het hof. De hoger beroepen zijn gegrond. De naheffingsaanslagen en boetebeschikking worden vernietigd.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7