De eigenwoningschuld van belanghebbende, X, bedraagt eind 2004 € 191.896. De waarde van de woning wordt begin 2005 getaxeerd op € 880.000. De bank van X (MeesPierson) vertelt aan X dat hij iets aan zijn schuldpositie moet doen. X werkt vervolgens mee aan een erfpachtconstructie met zijn eigen woning. Bij deze constructie koopt GrondwaardePlan B.V. de woning van X voor € 880.000 en geeft vervolgens, tegelijk met de levering, een eeuwigdurend erfpachtrecht aan X uit en vestigt een opstalrechte ten gunste van X. De jaarlijkse erfpachtcanon bedraagt de eerste tien jaren bijna € 100.000 en daarna circa € 20.000. De inspecteur accepteert de door X in aftrek gebrachte erfpachtcanon niet. De rechtbank merkt de koopsom aan als een lening aan X en de canons als rentebetalingen. Hof Amsterdam oordeelt dat volledige aftrekbaarheid van de erfpachtcanons niet alleen niet aanvaardbaar is qua economisch resultaat, maar ook in strijd met de strekking van art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001. Volgens het hof is het economisch resultaat van de overeenkomsten gelijk aan een annuïteitenlening en zijn de canons economisch vergelijkbaar met annuïteiten. Vervolgens stelt het hof vast dat X het ontvangen bedrag niet heeft aangewend ter verwerving, verbetering of het onderhoud van de woning, zodat van het rentebestanddeel in de erfpachtcanon niets aftrekbaar is. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat het economisch resultaat van de overeenkomsten gelijk is aan een annuïteitenlening en dat de canons economisch vergelijkbaar zijn met annuïteiten. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat de canon niet is aan te merken als een periodieke betaling op grond van een recht van erfpacht met betrekking tot de eigen woning in de zin van art. 3.120 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001. De canon is dan ook niet aftrekbaar. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de verplichting tot betaling van de canon in casu in economische zin geen betrekking heeft op het houden en gebruiken van de eigen woning. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120