Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het aannemelijk is dat de onderneming van X is beëindigd, en dat de woning in 2016 aan de onderneming is onttrokken. De btw-naheffingsaanslag blijft dan ook in stand.

A en B zijn de vennoten van belanghebbende, X vof. In 2007 verkrijgen A en B een kavel bouwrijpe grond waarop zij een woning, met kantoor- en bedrijfsruimte, realiseren. X brengt de voorbelasting op de realisatie van de woning in aftrek. In de periode 2012 - 2015 zijn de activiteiten van X marginaal. De inspecteur stelt daarom in 2016 dat X niet langer een onderneming drijft en dat er sprake is van een onttrekking van de woning in de zin van art. 3 lid 3 onderdeel a Wet OB 1968. Hij legt in verband daarmee een btw-naheffingsaanslag van € 155.317 op aan X.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het aannemelijk is dat de onderneming van X is beëindigd. De rechtbank verwerpt vervolgens de stelling van X dat de onderneming reeds in 2012 is beëindigd, omdat in 2012 en 2013 nog omzet is aangegeven. Verder maakt X ook niet aannemelijk dat zij nieuwe activiteiten is begonnen. De door X genoemde activiteiten zijn namelijk door B opgestart. Ook onderbouwt X niet dat zij een deel van de woning is gaan verhuren aan de onderneming van B. De rechtbank is het dan ook eens met de inspecteur dat de onderneming van X in 2016 is beëindigd en dat in dat jaar een onttrekking in de zin van art. 3 lid 3 onderdeel a Wet OB 1968 heeft plaatsgevonden. De naheffingsaanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 17 juli

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen