Rechtbank Noord-Nederland beslist dat niet de fiscale maar de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over de rechtmatigheid van een Wtl-mededeling.

X bv heeft in 2018 een oudere werknemer in dienst waarvoor zij in aanmerking komt voor een zogenaamd loonkostenvoordeel uit de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl). De salarisadministrateur van X bv zet onbedoeld het vinkje waarmee X bv aanvankelijk een aanvraag heeft gedaan voor het loonkostenvoordeel uit. Volgens de inspecteur heeft X bv daarmee haar verzoek ingetrokken. De inspecteur deelt X bv daarom op 25 juli 2019 mee dat zij geen recht heeft op het loonkostenvoordeel. X bv komt tegen die mededeling in bezwaar, welk bezwaar de inspecteur als verzoek opvat. Dat verzoek wordt vervolgens op 5 februari 2020 afgewezen. Tegen die afwijzing maakt X bv op 13 februari 2020 ook bezwaar. Dat bezwaar wordt aangemerkt als beroepschrift en door de inspecteur doorgestuurd aan de rechtbank.

Rechtbank Noord-Nederland stelt voorop dat X bv tweemaal bezwaar heeft gemaakt, en dat de inspecteur op beide bezwaren nog niet heeft beslist. Uit proceseconomische overwegingen wordt op de zitting afgesproken dat de rechtbank beide bezwaren als rechtstreekse beroepen zal behandelen. De rechtbank verklaart zich vervolgens onbevoegd om kennis te nemen van de rechtstreekse beroepen. Zowel wat de mededeling van 25 juli 2019 betreft als ook de brief van 5 februari 2020. Het inhoudelijke oordeel over de rechtmatigheid daarvan behoort tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechter.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet tegemoetkomingen loondomein 4.2

Algemene wet bestuursrecht 7:1a

Algemene wet inzake rijksbelastingen 65

Algemene wet bestuursrecht 1:3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 12 juli

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen