De vader van belanghebbende, X, overlijdt in het jaar 2010. X en haar broers en zuster zijn tot erfgenamen benoemd. Tot de nalatenschap behoort het voortdurende recht van erfpacht van zes percelen grond met daarop woningen. De WOZ-waarde van de woningen is voor het jaar 2010 vastgesteld op € 6.060.500 (waardepeildatum 1 januari 2009). Op 1 april 2010 is namens de erfgenamen met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten betreffende de waardering van de woningen. Het betreft de waarde in het economische verkeer van de woningen in verhuurde staat per overlijdensdatum als grondslag voor de heffing van erfbelasting. In juni 2010 stellen de door partijen aangewezen taxateurs die waarde vast op € 1.675.000. Deze waarde geven de erfgenamen aan in de aangifte erfbelasting. Bij het vaststellen van de aanslag gaat de inspecteur echter uit van de WOZ-waarde verminderd met correcties vanwege verhuur en het recht van erfpacht. X komt in beroep en stelt dat partijen gebonden zijn aan de vaststellingsovereenkomst. Volgens Rechtbank Den Haag is sprake van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900, eerste lid, BW. Het enkele feit dat er een aanzienlijk verschil is tussen de WOZ-waarde en de waarde volgens de minnelijke taxatie, maakt niet dat de vaststellingsovereenkomst zodanig strijdig is met de wettelijke regels dat de inspecteur daar niet aan gehouden kan worden. Het beroep van X is gegrond. X heeft recht op proceskostenvergoeding.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 15 juli