Belanghebbende, X, is gehuwd, heeft twee zoons en leeft duurzaam gescheiden van zijn echtgenote. Samen met een zoon woont hij volgens de gemeentelijke basisadministratie vanaf medio 2008 op hetzelfde adres als zijn 87-jarige moeder. X maakt in zijn aangifte IB 2009 aanspraak op alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaande-ouderkorting, maar de inspecteur verleent de kortingen niet.
Hof Den Haag (MK I, 23 april 2014, BK-13/00534, V-N Vandaag 2014/1200) oordeelt, net zoals de rechtbank, dat de inspecteur terecht de heffingskortingen heeft geweigerd. Aan de voorwaarde dat X samen met zijn kind kostganger is bij zijn moeder, voldoet X niet. Zou dat wel het geval zijn, dan maakt X geen deel uit van het huishouden dat zijn moeder voert en zou hij recht hebben op de alleenstaande-ouderkorting. X maakt niet aannemelijk dat hij behalve huur, maandelijks nog afzonderlijk bedragen betaalt voor voeding en bewassing en voor energiekosten, aldus het hof. X geeft de inspecteur geen inzage in de met zijn moeder gemaakte afspraken en overlegt geen overzicht van door hem betaalde kosten en betaalbewijzen. Het hof concludeert dat X niet aannemelijk maakt dat hij op zuiver zakelijk wijze in huisvesting en voeding voorziet samen met zijn moeder. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.16 lid 1
Wet inkomstenbelasting 2001 8.15