De voorzieningenrechter van Rechtbank Noord-Nederland ziet geen reden om bij wijze van voorlopige voorziening X alsnog een VAR-winst uit onderneming toe te kennen. 

Belanghebbende, X, is werkzaam in de thuiszorg. Naast haar werkzaamheden in loondienst werkt zij in 2013 buiten loondienst voor een viertal AWBZ-bemiddelingskantoren. Voor het jaar 2013 beschikt zij over een VAR-winst uit onderneming. Nadat de inspecteur voor het jaar 2014 een VAR-loon heeft toegekend, slaagt X er niet meer in om als zelfstandige opdrachten in de zorg te verwerven. X verzoekt de voorzieningenrechter om haar alsnog een VAR-winst uit onderneming toe te kennen voor 2014.

De voorzieningenrechter van Rechtbank Noord-Nederland ziet geen reden om bij wijze van voorlopige voorziening X alsnog een VAR-winst uit onderneming toe te kennen. Nu X ook in 2014 in loondienst werkzaamheden in de zorg verricht, acht de rechtbank het bestaan van een financiële noodsituatie bij X niet aannemelijk. Mocht dit wel het geval zijn, dan worden deze financiële problemen niet veroorzaakt door de VAR-loon van X maar door het risicomijdend gedrag van de bemiddelingskantoren in de zorg, aldus de rechtbank die het verzoek van X om een voorlopige voorziening afwijst.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.156

Algemene wet bestuursrecht 8:81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 7 maart

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen