Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de vrijstelling alleen geldt voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit kan dus niet worden toegepast op de vordering die mevrouw X op haar vader heeft.

Erflaatster, mevrouw Y, overlijdt in 2009. Haar echtgenoot en hun twee dochters, waaronder mevrouw X (belanghebbende), zijn de erfgenamen. Tot de nalatenschap behoort een 50% belang in een bv, die zich via haar 100% dochter-bv bezig houdt met de handel in en de verhuur van stoomketels. Bij de verdeling van de nalatenschap zijn de aandelen toebedeeld aan de echtgenoot. X en haar zus krijgen uitsluitend een vordering in geld op hun vader. In geschil is of X terecht toepassing van de SW-bedrijfsopvolgingsfaciliteit claimt. Volgens Rechtbank Den Haag heeft X bij de verdeling van de nalatenschap geen aandelen verkregen. Deze zijn namelijk toebedeeld aan haar vader. Ook verder is gesteld noch gebleken dat X vermogen heeft geërfd als bedoeld in art. 35b SW 1956. X heeft daarom geen recht heeft op toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat de vrijstelling alleen geldt voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit kan dus niet worden toegepast op de vordering die X op haar vader heeft. Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 4 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen