De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag volgens de wet voor de helft worden toegerekend aan een belastingplichtige en diens partner tenzij zij gezamenlijk daarvoor een andere onderlinge verhouding hebben gekozen.

Belanghebbende, mevrouw X-Y, is tot 2005 gehuwd met de heer X. Het huwelijk eindigt in dat jaar door echtscheiding. Volgens de inspecteur zijn X-Y en haar ex-echtgenoot in 1994 houders van bankrekeningen bij KB Lux met een totaal saldo van f 133.861 (€ 60.743). In geschil zijn IB-navorderingsaanslagen over 2001, 2003 en 2007 en de boetes. Ter zake van het saldo op de bij KB Lux aangehouden bankrekeningen is bij zowel X-Y als de ex-echtgenoot door Hof 's-Hertogenbosch een correctie op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking genomen van jaarlijks 4% van het volledige bedrag van € 60.743, zijnde € 2.430. X-Y gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag volgens de wet voor de helft worden toegerekend aan een belastingplichtige en diens partner tenzij zij gezamenlijk daarvoor een andere onderlinge verhouding hebben gekozen. Na verwijzing moet dus worden onderzocht of voor 2001 en 2003 door X-Y en haar ex-echtgenoot gezamenlijk is gekozen voor een andere toerekening dan de in art. 2.17 Wet IB 2001 voorziene verdeling. Opmerking verdient dat de onderlinge verdeling gezamenlijk kan worden gewijzigd, ook nadat dit arrest is uitgesproken. Het beroep van X-Y is voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). Volgt verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Lees ook het thema Box 3.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2.17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 4 december

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen