Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur belanghebbendes tweede woning terecht in de vermogensrendementsheffing betrekt.

X is in 2016 eigenaar van twee woningen, woning C en woning D. Woning D is sinds 2011 X' hoofdverblijf. X zet woning C in 2016 in de verkoop. X verkoopt deze woning in 2017. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 merkt de inspecteur woning D aan als eigen woning in box 1 en woning C als box 3-vermogen. In geschil is of de inspecteur woning C terecht in aanmerking neemt in box 3.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur woning C terecht in de vermogensrendementsheffing betrekt. Deze woning staat X al sinds 2011 niet meer als hoofdverblijf ter beschikking. Daardoor kan woning C niet worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van art. 3.111 lid 2 Wet IB 2001. Daarvoor is immers vereist dat de woning in 2016 of in een van de drie voorafgaande jaren als eigen woning/hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan. De rechtbank verklaart X' beroep ongegrond.

Lees ook het thema Eigenwoningregeling

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.111

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 11 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen