Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat gemeente X zich vergeefs beroept op de rechtstreekse werking van de afrondingsregel van art. 175 lid 1 van de Btw-richtlijn. De vaststelling van een bijdrage uit het Btw-compensatiefonds is namelijk een zuiver nationale aangelegenheid.

Gemeente X verricht voornamelijk overheidshandelingen. Daarnaast treedt X voor diverse taken op als btw-ondernemer. Voor de btw op kosten die niet rechtstreeks toerekenbaar zijn aan één bepaalde taak past X voor de vaststelling van haar recht op aftrek en/of compensatie via het Btw-compensatiefonds (BCF) een mengpercentage toe. Op basis van dit mengpercentage wordt de in rekening gebrachte btw verdeeld over de categorieën: aftrekbaar, compensabel en niet-compensabel/niet aftrekbaar. Over 2012 krijgt X een bijdrage uit het BCF van € 4.268.289. Er is uitsluitend in geschil of het mengpercentage – voor zover het de compensabele btw betreft – moet worden afgerond op het naastgelegen hogere gehele getal in plaats van twee cijfers achter de komma. Het verschil is € 2.293.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X zich vergeefs beroept op de rechtstreekse werking van de afrondingsregel van art. 175 lid 1 van de Btw-richtlijn. Weliswaar is in art. 1 lid 2 Wet BCF (de schakelbepaling) bepaald dat begrippen in deze wet die zijn ontleend aan de Wet OB 1968, dezelfde betekenis hebben als in die wet. Dit impliceert echter niet dat de bepalingen in de Btw-richtlijn ook van overeenkomstige toepassing zijn. De vaststelling van een bijdrage uit het BCF ziet namelijk niet op de btw-heffing, maar is een zuiver nationale aangelegenheid. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 8 mei

63

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen