De gemeente Hellevoetsluis realiseert, in samenwerking met een aantal onderwijsinstellingen, een technisch paviljoen. Al snel wordt gerealiseerd dat het technisch paviljoen over onvoldoende capaciteit beschikt. De stichtingskosten bedragen bijna € 5,6 mln. Om de btw-druk te verminderen wordt een btw-vriendelijke structuur gecreëerd. Daarbij wordt het technisch paviljoen voor circa € 580.000 verkocht aan A bv. Naar aanleiding van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat de gemeente de btw met betrekking tot de bouw van de onroerende zaken ten onrechte in aftrek heeft gebracht. De inspecteur legt daarom btw-naheffingsaanslagen op aan de gemeente.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Volgens de rechtbank heeft de gemeente namelijk geen economische activiteit verricht. De rechtbank overweegt daarbij dat de gemeente voor de verkoop van de onroerende zaken niet actief stappen heeft ondernomen, of middelen heeft ingezet, die te vergelijken zijn met middelen die een btw-ondernemer inzet. De rechtbank wijst er daarbij op dat de gemeente geen marketing heeft ingezet, en ook toont de gemeente niet aan dat zij actief op zoek is geweest naar een koper of dat de uiteindelijk betaalde prijs het resultaat was van onderhandelingen. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de gemeente, gezien de verkoopprijs, en de omvang van de stichtingskosten, de onroerende zaken tegen dergelijke prijzen zou hebben geleverd aan een willekeurige derde.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15