X is eigenaar van een woning in de gemeente Eemsmond. In geschil is de invloed op de WOZ-waarde van de woning van de aardbeving bij Huizinge op 16 augustus 2012 in de provincie Groningen. Deze aardbeving heeft bij de woning van X niet geleid tot enige zichtbare schade. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat art. 18 lid 3 onderdeel c Wet WOZ hier niet van toepassing is. Op basis van dat artikel wordt de toestandsdatum verlegd van waardepeildatum 1 januari 2012 naar de toestandsdatum op 1 januari 2013. Het hof overweegt dat de wetgever heeft beoogd een specifiek voor de onroerende zaak geldende, bijzondere omstandigheid in de zin van art. 18 lid 3 Wet WOZ uitsluitend als zodanig aan te merken, indien die omstandigheid bepaalde, nauwkeurig aan te wijzen objecten raakt. Dat is hier volgens het hof niet het geval. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar, gezien de door hem aangevoerde referentieobjecten en zijn toelichting daarop, de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2012 van € 97.000 aannemelijk heeft gemaakt.
De Hoge Raad oordeelt dat een aardbeving in de omgeving van een woning een bijzondere omstandigheid is, die reden kan zijn om de toestandsdatum voor de WOZ-waardering te verleggen van de peildatum naar het begin van het belastingjaar. Dit is het geval als de woning door de aardbeving een waardevermindering heeft ondergaan. Dat de woning geen zichtbare schade heeft opgelopen, betekent nog niet dat geen sprake zou zijn van een waardedaling. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch, dat moet bepalen of de aardbeving heeft geleid tot een waardedaling van de woning van X.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 18
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 3 april