X bv koopt in 2003 vastgoed. X bv gebruikt in dat kader een herinvesteringsreserve (hir). X bv splitst de aanschafwaarde van het nieuwe vastgoed in een restwaarde en een afschrijvingsdeel en boekt de hir pro rata af van de restwaarde en het afschrijvingsdeel. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de hir niet mag worden gebruikt om de restwaarde kunstmatig te verlagen. Hof Amsterdam oordeelt dat de restwaarde van een bedrijfsmiddel objectief moet worden bepaald. De hir kan hierop geen invloed hebben. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X bv een evenredig deel van de hir niet mag afboeken van de restwaarde. De aanschaffings- of voortbrengingskosten zoals genoemd in art. 3.30 Wet IB moeten namelijk worden opgevat als het bedrag van deze kosten na eventuele afboeking van een hir. Vervolgens wordt voor het bepalen van de afschrijvingsbasis een eventuele restwaarde van het bedrijfsmiddel bepaald. Het beroep van X bv is dus ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 4 juni