De Hoge Raad oordeelt dat bij het berekenen van de verschuldigde belastingrente is uitgegaan van het werkelijke aantal dagen in plaats van het aantal in aanmerking te nemen dagen op grond van art. 31 Uitv. reg. AWR 1994.

Aan X bv is in januari 2016 een voorlopige aanslag VPB over dat jaar opgelegd die zij heeft betaald. In maart 2018 wordt deze aanslag verminderd naar aanleiding van de aangifte van X bv. Op 24 maart 2018 ontvangt zij daarom een teruggave van € 344.593 (zonder belastingrente). Na een boekenonderzoek en een herziene aangifte wordt de voorlopige aanslag in september 2018 weer verhoogd. X bv betaalt daarom € 14.478 met € 1553 belastingrente (1 juli 2017-3 november 2018). Volgens X bv moet rekening worden gehouden met de periode waarin de belasting al bij de Belastingdienst was. De Hoge Raad (18 november 2022, 21/00170, V-N 2022/51.16) oordeelt dat de civiele verzuimrenteregelingen, waarbij de fiscale wetgever heeft willen aansluiten, uitgaan van een nog niet betaalde hoofdsom en te compenseren renteschade. Hoofdsom en renteschade ontbreken hier, voor zover het betreft de periode dat de Belastingdienst al beschikte over het bedrag van de eerste voorlopige aanslag. De belastingrente wordt daarom beperkt tot de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018, zijnde 224 dagen in plaats van 491 dagen. De rente wordt verminderd tot 224/491 van € 1553, zijnde € 708. De Staatssecretaris van Financiën vraagt thans om herstel van een kennelijke vergissing.

De Hoge Raad oordeelt dat bij het berekenen van de verschuldigde belastingrente is uitgegaan van het werkelijke aantal dagen in plaats van het aantal in aanmerking te nemen dagen op grond van art. 31 Uitv. reg. AWR 1994. Herstel van deze kennelijke vergissing brengt mee dat de laatste twee zinnen van r.o. 3.5 als volgt komen te luiden:

“De berekening van de belastingrente dient derhalve beperkt te worden tot de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018, zijnde 219 dagen in plaats van 483 dagen. De belastingrente dient daarom te worden verminderd tot 219/483 van € 1.553, derhalve tot € 704.”

Het dictum met betrekking tot de hoogte van de belastingrente wordt als volgt aangepast:

“vermindert de belastingrente tot een bedrag van € 704”.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 31

Burgerlijk Wetboek Boek 6 119

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30fb

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 20 februari

41

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen