Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de herziene aangifte ten onrechte heeft aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. De herziene aangifte moet alsnog worden aangemerk als een bezwaar tegen de aanslag.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor 2019 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Belanghebbende heeft in 2020 een herziene aangifte ingediend, welke is aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Het verzoek is afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard. 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt voorop dat een herziene aangifte in beginsel dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift, tenzij belanghebbende expliciet heeft verzocht om behandeling van de herziene aangifte als verzoek om ambtshalve vermindering. Van dat laatste is volgens de rechtbank geen sprake. Omdat de inspecteur ten onrechte heeft nagelaten belanghebbendes herziene aangifte aan te merken als een bezwaarschrift, draagt de rechtbank de inspecteur op deze alsnog aan te merken als een bezwaar tegen de aanslag en dat bezwaar in behandeling te nemen. Met betrekking tot de inhoudelijke vraag overweegt de rechtbank dat belanghebbende en zijn partner de onderlinge verhouding van inkomensbestanddelen nog kunnen wijzigen tot het moment waarop de aan hen opgelegde aanslagen onherroepelijk vaststaan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 65

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 10 augustus

76

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen