X stelt op 7 januari 2018 de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het WOZ-bezwaar 2017. De heffingsambtenaar doet op 22 februari 2018 alsnog uitspraak zonder een dwangsom toe te kennen. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt op 20 februari 2020 dat de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd is van € 820. Het hof bepaalt dat indien de dwangsom niet tijdig wordt voldaan, de wettelijke rente is verschuldigd vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak van het hof is gedaan. X stelt in cassatie dat de heffingsambtenaar over een langere periode wettelijke rente moet vergoeden.
De Hoge Raad corrigeert de beslissing van Hof ’s-Hertogenbosch over de ingangsdatum van de wettelijke rente over de dwangsom die het bestuursorgaan aan X had moeten toekennen. De heffingsambtenaar had de dwangsom van € 820 uiterlijk op 7 maart 2018 moeten vaststellen, namelijk twee weken na de datum van de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar had de dwangsom vervolgens binnen zes weken na bekendmaking moeten voldoen (art. 4:87 lid 1 Awb), dit is op 18 april 2018. Aangezien hij dit heeft nagelaten, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 18 april 2018 tot de dag van betaling (vgl. ABRvS 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:357). Het gelijk is aan X.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:87
Algemene wet bestuursrecht 4:85
Algemene wet bestuursrecht 4:18
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 16 november