Het HvJ EU oordeelt dat een dienst bestaande in de uitwerking, de tijdelijke terbeschikkingstelling en, in voorkomend geval, het vervoer en de montage van een beurs- of expositiestand voor klanten die hun producten of diensten voorstellen op beurzen en exposities kan vallen onder art. 56 lid 1 onderdeel b EG-richtlijn 2006/112 wanneer deze stand wordt ontworpen of gebruikt voor reclamedoeleinden.

Het Poolse Inter-Mark Group sp. z o.o. wil stands bij beurzen en exposities tijdelijke ter beschikking stellen aan – voornamelijk buitenlandse – exposanten. Deze beurzen en exposities zullen zowel in Polen als in andere lidstaten en derde landen plaatsvinden. Inter-Mark verzoekt de Poolse fiscus om aan te geven aan welk btw-tarief haar diensten zullen worden onderworpen. De Poolse fiscus stelt vast dat de plaats van de diensten die Inter-Mark verricht de plaats is waar deze diensten daadwerkelijk worden verricht. De Poolse fiscus wijst er hierbij op dat de activiteiten van Inter-Mark niet kunnen worden beschouwd als diensten op het gebied van de reclame. De Poolse rechter heeft prejudiciële vragen gesteld. Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat een dienst bestaande in de uitwerking, de tijdelijke terbeschikkingstelling en, in voorkomend geval, het vervoer en de montage van een beurs- of expositiestand voor klanten die hun producten of diensten voorstellen op beurzen en exposities kan vallen onder art. 56 lid 1 onderdeel b EG-richtlijn 2006/112 wanneer deze stand wordt ontworpen of gebruikt voor reclamedoeleinden. Verder kan deze dienst volgens het HvJ EU vallen onder art. 52 onderdeel a EG-richtlijn 2006/112 wanneer de stand wordt uitgewerkt en ter beschikking gesteld voor een bepaalde beurs of expositie in verband met cultuur, kunst, sport, wetenschap, onderwijs, amusement of een soortgelijk thema, of wanneer hij beantwoordt aan een model waarvan de organisator van een bepaalde beurs of expositie de vorm, de afmetingen, de materiële opbouw of het visuele aspect heeft vastgelegd. Wanneer de tijdelijke terbeschikkingstelling van de materiële bestanddelen van de stand tegen vergoeding een doorslaggevend element van de dienst vormt, kan de dienst volgens het HvJ EU ook nog vallen onder art. 56 lid 1 onderdeel g EG-richtlijn 2006/112. Het HvJ EU merkt daarbij verder nog op dat nationale rechterlijke instanties voor elk concreet geval de wezenlijke kenmerken van de betrokken dienst moeten vaststellen om deze dienst te kwalificeren uit het oogpunt van EG-richtlijn 2006/112.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

19

Gerelateerde artikelen