QY is een Duitse ontwikkelingswerkster en heeft drie kinderen. De vader van de kinderen, A, is Braziliaan. Hij heeft een boerderij in Brazilië en vergezelt QY op haar ontwikkelingsreizen. In september 2016 sluit QY een arbeidsovereenkomst met een Oostenrijkse NGO. Na een, in Wenen doorgebrachte, voorbereidende training, vertrekt QY op 31 oktober 2016 op uitzending naar Uganda met haar kinderen. A sluit zich daar bij hen aan. Tot en met september 2016 ontvangt QY Duitse gezinsbijslagen, die op 26 september 2016 worden stopgezet. QY dient daarop in Oostenrijk een aanvraag voor gezinsbijslag in. De aanvraag wordt afgewezen, omdat QY haar activiteiten als ontwikkelingswerkster in Uganda uitoefent. QY is het hier niet mee eens. Zij stelt daarbij dat zij haar werkzaamheden in loondienst in Oostenrijk uitoefent omdat Wenen haar standplaats is. De Oostenrijkse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de Duitse QY in Oostenrijk werkzaamheden in loondienst verricht in de zin van art. 11 lid 3 onderdeel a EG-verordening 883/2004. Daarbij is van belang dat QY als ontwikkelingswerkster gaat werken voor een Oostenrijkse werkgever en pas na een in Oostenrijk doorlopen voorbereidende trainingsperiode wordt uitgezonden naar Uganda. Ook is van belang dat QY na de uitzending naar Oostenrijk terugkeert voor een periode van re-integratie.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 14 december