X maakt bezwaar tegen de WOZ-beschikkingen voor belastingjaar 2017 en 2018. In beroep oordeelt Rechtbank Gelderland dat de heffingsambtenaar X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar op 13 augustus 2019 op om opnieuw uitspraak te doen. In de uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2019 vermindert de heffingsambtenaar de vastgestelde waarden. Bij beschikking van 2 november 2019 vermindert hij de aanslagen OZB, op de voet van art. 18a AWR. X komt in beroep wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X geen recht heeft op dwangsommen. De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 augustus 2019 geen termijn genoemd waarbinnen de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak op bezwaar moet doen. Dit betekent dat moet worden aangesloten bij de wettelijke beslistermijn van zes weken. Deze termijn begint na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld (art. 8:106 lid 1 onderdeel b Awb). Dat betekent dat de heffingsambtenaar tot uiterlijk 5 november 2019 de tijd had de uitspraken te doen. De ingebrekestelling van 29 oktober 2019 is daarom prematuur. De heffingsambtenaar heeft met de uitspraken en de verminderingsbeschikkingen tijdig uitspraak op bezwaar gedaan. Daardoor is een einde is gekomen aan de bezwaarfase (vgl. HR 11 oktober 2019, nr. 18/00689, ECLI:NL:HR:2019:1574). De heffingsambtenaar moet van het hof wel de proceskosten vergoeden, omdat hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 18a
Algemene wet bestuursrecht 8:106
Algemene wet bestuursrecht 7:10
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 juli