Hof Den Haag oordeelt dat de heffingsambtenaar bij het bepalen van de WOZ-waarde voldoende rekening heeft gehouden met incentives bestaande uit lange huurvrije perioden en inrichtingsbijdragen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, is eigenaar van een kantorencomplex. Voor de Wet WOZ vormt het complex negen WOZ-objecten. In geschil is de WOZ-waarde 2015 van deze objecten.

Hof Den Haag (MK I, 12 september 2017, BK-16/00428 t/m BK-16/00434, V-N Vandaag 2017/2146) oordeelt dat de heffingsambtenaar bij het bepalen van de WOZ-waarde voldoende rekening heeft gehouden met incentives bestaande uit lange huurvrije perioden en inrichtingsbijdragen. Indien, zoals X bepleit, de in aanmerking te nemen huurwaarden van de onroerende zaken worden gesteld op de overeengekomen (bruto) huren verminderd met de door X in of bij de verhuurovereenkomst aan de huurder van de zaak verleende incentives, zouden deze huurwaarden in betekenende mate afwijken voor vergelijkbare onroerende zaken in hetzelfde gebied of op rond waardepeildatum per saldo overeengekomen huren. Dit is volgens het hof niet verenigbaar met de aan art. 17 lid 2 Wet WOZ ten grondslag liggende objectivering van de marktwaarde. Het hof verklaart het hoger beroep van X tegen de WOZ-beschikkingen ongegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Hoge Raad

Editie: 16 oktober

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen