Belanghebbenden zijn het als erfgenamen niet eens met een legesnota van € 31.375,96 die de gemeente heeft opgelegd ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in een beschermd stadsgezicht. Belanghebbenden protesteren tegen het feit dat voor de bouw geen verlaagd tarief geldt. Voor de sloop was dat destijds wel het geval en ook voor de bouw van monumentenpanden geldt een gereduceerd tarief.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de verschillende behandeling van beschermde stadsgezichten en monumentenpanden in de legesverordening geen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. Het verschil in tarief is fors: het legesbedrag van € 29.541,80 zou beperkt zijn geweest tot € 1.950,29 indien de onroerende zaken in plaats van beschermde stadsgezichten, monumentenpanden waren geweest. Aan belanghebbenden moet worden toegegeven dat de door de gemeentelijke wetgever gemaakte keuzes (wel een verlaagd tarief voor het slopen van beschermde stadsgezichten en van monumentenpanden, maar voor het bouwen alleen een verlaagd tarief voor monumentenpanden) niet consistent overkomen. Het ontbreekt echter aan een rechtsregel die de gemeentelijke wetgever verplicht consistente wetgeving te maken. De rechtbank oordeelt dat monumentenpanden en beschermde stadsgezichten voor de heffing van leges geen gelijke gevallen zijn, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Ook het evenredigheidsbeginsel acht de rechtbank niet geschonden. Het beroep van belanghebbenden is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 15 december