De heer X is vanaf 2005 eigenaar van een aantal panden. In april 2009 verkoopt X de panden voor € 3.650.000. In zijn IB-aangiften over 2005 tot en met 2009 waardeerde X de panden aanmerkelijk lager. Na een boekenonderzoek legt de inspecteur aan X navorderingsaanslagen op over de jaren 2005 tot en met 2009. In de bezwaarfase zijn partijen een compromis overeengekomen, waarin overeenstemming is bereikt over al hetgeen hen verdeeld hield, met uitzondering van de juiste waarde waarvoor de panden in box 3 in aanmerking dienen te worden genomen en de hoogte van de aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag oordelen dat de inspecteur de door hem gestelde waarden aannemelijk maakt. De inspecteur heeft de waarden zorgvuldig en in alle redelijkheid onderbouwd met behulp van de in het jaar 2009 gerealiseerde verkoopprijs en de gegevens van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed (IVBN) over de ontwikkeling van de woning- en winkelbeleggingsmarkt in de betrokken periode. Daarnaast wordt de waardering ondersteund door twee taxaties. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 Wet RO, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.20