Hof Den Haag oordeelt dat de verzoeken tot ambtshalve vermindering te laat zijn ingediend. Zij zijn namelijk ingediend na de geldende vijfjaarstermijn.

Belanghebbende, X, verricht werkzaamheden als bemanningslid op schepen voor het Luxemburgse A SARL. De inspecteur legt ambtshalve IB-aanslagen 2011 en 2012 op aan X. Begin 2019 verzoekt X om ambtshalve vermindering van de aanslagen. In 2021 laat de Svb weten dat is overeengekomen dat in 2011 - 2012 exclusief de Luxemburgse sociale zekerheidswetgeving op X van toepassing wordt. De inspecteur wijst het verzoek van X om ambtshalve vermindering van de aanslagen af.

Hof Den Haag oordeelt dat de verzoeken tot ambtshalve vermindering te laat zijn ingediend. Zij zijn namelijk ingediend na de vijfjaarstermijn van art. 9.6 Wet IB 2001 juncto art. 45aa Uitvoeringsregeling IB 2001. Vervolgens stelt het hof vast dat de verzoeken tot ambtshalve vermindering niet verschoonbaar te laat zijn ingediend. X heeft namelijk onvoldoende omstandigheden gesteld op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. X heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij niet binnen de voorgeschreven vijfjaarstermijn een verzoek om ambtshalve vermindering heeft kunnen indienen. Daarbij is niet van belang dat pas in 2021 een overeenkomst met Luxemburg is gesloten. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6

Algemene wet bestuursrecht 6:11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 16 augustus

25

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen