Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de gemeente bij het bepalen van de WOZ-waarde op 1 januari 2018 ten onrechte is uitgegaan van de per 1 oktober 2019 verschuldigde huurprijs.

X is eigenaar van een pand uit 2006 dat in gebruik is als boksschool. Het pand is opgetrokken uit sandwichpanelen en heeft een totale oppervlakte van 1.194 m². In geschil is de WOZ-waarde 2019.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de gemeente bij het bepalen van de WOZ-waarde op 1 januari 2018 ten onrechte is uitgegaan van de per 1 oktober 2019 verschuldigde huurprijs. De in het nieuwe huurcontract genoemde huurprijs is niet gelijk aan de huurwaarde op de waardepeildatum. Het gaat in dat contract immers om toekomstige huurprijzen, dus van na 1 januari 2018. Bovendien heeft X onbetwist gesteld dat de betaalde huur op 1 januari 2018 € 33.600 is. De heffingsambtenaar heeft op basis van drie transacties de kapitalisatiefactor van 10,16 wel aannemelijk gemaakt. De heffingsambtenaar is niet verplicht om de factor met de landelijke taxatiewijzer te berekenen. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 341.000.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 23 maart

12

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen