Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van een lijfrentestorting nu deze storting niet heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

X heeft een (box 3) beleggingsrekening en een (box 1) lijfrenterekening. Eind 2016 stort X € 17.000 op de beleggingsrekening. Hij trekt € 16.715 als lijfrentestorting af in zijn aangifte IB/PVV 2016. De aanslag wordt conform aangifte opgelegd. X verzoekt de inspecteur in 2017 ermee akkoord te gaan de storting op de beleggingsrekening door te laten storten op de lijfrenterekening. De inspecteur geeft aan dat aan deze doorstorting geen terugwerkende kracht kan worden verleend en legt een navorderingsaanslag over 2016 op. In hoger beroep is in geschil of X een bedrag van € 16.715 aan lijfrentestorting in aanmerking mag nemen over 2016.

Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2021/2786) oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van een lijfrentestorting nu deze storting niet heeft plaatsgevonden. Dat X per abuis € 17.000 heeft gestort op zijn beleggingsrekening in plaats van zijn lijfrenterekening is een omstandigheid die voor rekening en risico van X moet blijven. X' hoger beroep is ongegrond.

X gaat in cassatie, maar motiveert het beroep niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Lees ook het thema Lijfrenten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.126a

Wet inkomstenbelasting 2001 3.124

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 februari

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen