Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de Duitse bepaling, op grond waarvan het recht op aftrek van voorbelasting reeds ontstaat op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht, in strijd is met het EU-recht.

Grundstücksgemeinschaft Kollaustraße 136 huurt een pand dat zij op haar beurt weer verhuurt aan verschillende huurders. Hierbij is geopteerd voor BTW-belaste verhuur. Vanaf 2004 is aan GK uitstel van betaling verleend voor de verschuldigde huur. In 2016 wordt kwijtschelding verleend voor een bedrag aan niet betaalde huur van € 22.000. GK brengt de voorbelasting pas in aftrek in de aangifteperiode of het kalenderjaar waarin de betaling wordt verricht. Volgens de Duitse Belastingdienst had GK de voorbelasting in aftrek moeten brengen in de jaren waarop de betalingen betrekking hadden, en niet in de (latere) jaren waarin de huurgelden daadwerkelijk zijn betaald. GK is het hier niet mee eens. De Duitse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de Duitse bepaling, op grond waarvan het recht op aftrek van voorbelasting reeds ontstaat op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht, in strijd is met het EU-recht. Van belang is dan wel dat Duitsland gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid in de Btw-richtlijn dat de dienstverrichter de BTW pas is verschuldigd op het tijdstip van ontvangst van de vergoeding en deze vergoeding nog niet is betaald.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 11 februari

96

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen