Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heer X niet aannemelijk maakt dat hij onvoldoende zekerheid over zijn (toekomstige) Nederlandse uitkeringsrechten zou hebben.

De heer X is geboren in 1964 en woont in België. In 2010 werkt X in dienstbetrekking in Nederland. De werkzaamheden worden verricht in Nederland en België. Het heffingsrecht ter zake van het loon is voor 5% toegekend aan België. In zijn IB-aangifte over 2010 kiest X voor binnenlandse belastingplicht. Niet in geschil dat X in Nederland verplicht is verzekerd op grond van de AOW (EG verordening nr. 883/2004). Er is uitsluitend in geschil of X daarvoor premie is verschuldigd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij onvoldoende zekerheid over zijn (toekomstige) uitkeringsrechten zou hebben. X stelt vergeefs dat het College zorgverzekeringen aan premieplichtigen zoals X feitelijk de AWBZ-vergoeding zou weigeren waarop zij recht hebben. Het maakt ook niet uit dat het op dit moment nog niet (volledig) duidelijk is hoe hoog de AOW-uitkering zal zijn en dat de SVB bij het verstrekken van het pensioenoverzicht de nodige voorbehouden maakt. Er is namelijk geen sprake van een weigering de AOW-uitkering te verstrekken. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing, Sociale zekerheid ouderen

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 3 januari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen