Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de gemeenteraad mocht besluiten de reclamebelasting te heffen in een afgebakend gebied, nu de raad er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat degenen die profijt zouden hebben van de opbrengst van de reclamebelasting, in de heffing zouden worden betrokken.
X exploiteert een dierenwinkel. Aan hem is een aanslag reclamebelasting 2018 opgelegd. De winkel ligt in het aangewezen gebied in de verordening. De opbrengst van de reclamebelasting wordt, na aftrek van de kosten, als subsidie ter beschikking gesteld aan een stichting. X komt in beroep. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het karakter van een algemene belasting er niet aan in de weg staat dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, als voor die beperking maar een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat (HR 11 november 2011, nr. 10/04446). De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat de in het aangewezen gebied gevestigde belastingplichtigen degenen zijn die daar profijt van kunnen hebben. Het hof verwerpt het standpunt van X dat zij geen profijt heeft bij de opbrengst van de reclamebelasting. Het is niet onaannemelijk dat belanghebbende enig profijt zou kunnen hebben van de investeringen en de georganiseerde activiteiten in het aangewezen gebied. Het hof oordeelt tevens dat het karakter van de reclamebelasting zich niet verzet tegen de WOZ als heffingsmaatstaf. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 oktober