X cv exploiteert een multifunctioneel gebouwencomplex bestaande uit een voetbalstadion met de daarbij behorende voorzieningen. In het stadion is ook een museum gevestigd van de voetbalclub die in het stadion zijn wedstrijden afwerkt. In geschil is of de rondleidingen die X organiseert in het voetbalstadion vallen onder het verlaagde btw-tarief.
De Hoge Raad oordeelt dat rondleidingen door een voetbalstadion niet vallen onder het verlaagde btw-tarief. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt namelijk dat de wetgever de toepassing van het verlaagde tarief als uitzondering op de hoofdregel heeft willen beperken tot specifieke vormen van vermaak en recreatie, die worden omschreven in post b.14 van tabel I bij de Wet OB 1968. Toepassing van het verlaagde tarief moet worden beperkt tot voorzieningen die als zodanig in deze post worden vermeld. Het oordeel van het hof, dat voor het aanmerken van een gebouwencomplex als een primair voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening voldoende is dat de evenementen die daarin plaatsvinden alle gericht zijn op recreatie dan wel vermaak in de ruimste zin des woords, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De aan het slot van letter g van post b.14 bedoelde voorzieningen zijn beperkt tot primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, die wat inrichting betreft op één lijn kunnen worden gesteld met attractieparken, speel- en siertuinen. Het sportcomplex van X daarentegen is primair en permanent ingericht voor het houden van in de letters d en f van post b.14 van tabel I bij de Wet vermelde muziekuitvoeringen en sportwedstrijden. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage, die de door Hof Amsterdam onbehandeld gelaten stellingen moet behandelen.