De Raad van State komt terug van eerdere jurisprudentie over de toepassing van art. 26 Awir. Volgens de Raad van State hoeft de Belastingdienst namelijk niet de kinderopvangtoeslag volledig terug te vorderen, omdat deze bepaling de Belastingdienst een discretionaire ruimte biedt bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd.

Belanghebbende, X, maakt in 2010 gebruik van gastouderopvang via gastouderbureau Q. Zij ontvangt € 34.566 aan voorschotten kinderopvangtoeslag. A en B van gastouderbureau Q hebben de voorschotten op haar naam aangevraagd en hebben de toeslag ontvangen via de bankrekening van Q. A en B zijn strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van delicten die verband houden met onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag, waaronder die van X. De Belastingdienst vordert de ten onrechte genoten kinderopvangtoeslag terug van X. X verzoekt de Belastingdienst om A en B op grond van art. 33 Awir aansprakelijk te stellen voor het verschuldigde bedrag. De Belastingdienst wijst er op dat de verhaalsmogelijkheid van art. 33 lid 3 Awir pas vanaf het jaar 2014 geldt en dus niet van toepassing is op het toeslagjaar 2010.

De Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst A en B niet aansprakelijk kan stellen voor de kinderopvangtoeslag 2010. De rechtszekerheid en de aard van de regeling verzetten zich ertegen dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van art. 33 lid 3 Awir met terugwerkende kracht wordt toegepast op feiten die vóór 1 januari 2014 al bestonden. De bepaling is dan ook eerst van toepassing op toeslagzaken over toeslagjaren vanaf 2014. Vervolgens komt de Raad van State wel terug op eerdere jurisprudentie over de toepassing van art. 26 Awir. Volgens de Raad van State hoeft de Belastingdienst namelijk niet de volledige kinderopvangtoeslag terug te vorderen. Art. 26 Awir biedt de Belastingdienst een discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Verder wijst de Raad van State er ook nog op dat op grond van art. art. 3:4 lid 2 Awb de nadelige gevolgen van het besluit voor een belanghebbende niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De Raad van State geeft de Belastingdienst 26 weken om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 3:4

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen 33

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Toeslagen en zorgverzekeringswet

Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Editie: 25 oktober

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen