De Hoge Raad beslist dat de gewijzigde verleggingsregeling ook van toepassing is in gevallen waarin de koopovereenkomst is gesloten vóórafgaand aan die wijziging en de afgesproken levering pas daarna plaatsvindt. Geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

X bv heeft op 18 december 2007 een koopovereenkomst gesloten ter zake van de levering van een uit een faillissement afkomstig motorpassagiersschip. In de koopovereenkomst is onder meer vermeld dat de koopprijs € 500.000 inclusief omzetbelasting is. Het schip is op 23 januari 2008 geleverd. In 2003 was door de bank op het schip een recht van hypotheek gevestigd ten bedrage van € 1.700.000. Voorts was ten gunste van de Belastingdienst een tweede hypotheek gevestigd. Aan X bv wordt geen teruggaaf van omzetbelasting voor de op de factuur in rekening gebrachte omzetbelasting verleend. Volgens de inspecteur is de omzetbelasting betreffende de levering van het schip namelijk ten onrechte aan X bv in rekening gebracht. De verleggingsregeling (die op 1 januari 2008 is ingegaan) van art. 24ba lid 1 onderdeel d Uitv.besl. OB 1968 (levering van een in zekerheid gegeven zaak aan een ondernemer tot executie van die zekerheid) had moeten worden toegepast. De Hoge Raad overweegt dat de levering ingevolge een verkoop in het kader van een oneigenlijke lossing - daaronder begrepen de verkoop waarmee de hypotheekhouder heeft ingestemd – moet worden aangemerkt als een vorm van executie. In beginsel is de verleggingsregeling van art. 24ba lid 1 onderdeel d Uitv.besl. OB 1968 van toepassing. Verwijzing volgt naar Hof Amsterdam voor een behandeling van de door het hof onbehandeld gelaten stellingen van X bv. Volgens Verwijzingshof Amsterdam is er geen sprake van strijd met een wettelijke bepaling dan wel met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur op grond waarvan de verleggingsregeling van art. 24ba lid 1 letter d Uitv.besl. OB 1968 niet van toepassing zou zijn in dit geval. Het hof verklaart het hoger beroep van X bv ongegrond. X komt in cassatie.

De Hoge Raad beslist dat toepassing van artikel 24ba Uitv.besl. OB 1968 in dit geval niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Gelet op de strekking van artikel 53 Wet OB 1968 was X bevoegd het uit de wetswijziging voortvloeiende minder verschuldigde bedrag aan omzetbelasting bij de betaling in mindering te brengen op de overeengekomen koopprijs. Noch de leverancier noch de afnemer – en mitsdien ook niet X – is door de inwerkingtreding van een wijziging als die van het Besluit en het ontbreken van overgangsmaatregelen in een rechtens te respecteren belang met betrekking tot de heffing van omzetbelasting getroffen. Het beroep in cassatie is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 53

Wet op de omzetbelasting 1968 12 lid 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 december

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen