Volgens de Hoge Raad kan X een voorziening vormen voor de regresvordering die uit de borgstelling voortvloeit. De Hoge Raad overweegt hier wel bij dat regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar pas ontstaat op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat.
Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. Voor door C nv aan A bv ter leen verstrekte leningen is X als borg verbonden tegenover C nv. Op 17 april 2007 is A bv in staat van faillissement verklaard. X wordt daarop door C nv als borg aangesproken. X verantwoordt in verband met de borgtocht een negatief belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 25.000. Dit betreft – volgens X – het aan het jaar 2007 toe te rekenen deel van het verlies dat in verband met de borgtocht is geleden. In geschil is vanaf welk moment sprake is van het aangaan of hebben van een schuldvordering in de zin van art. 3.92 lid 2 onderdeel a, sub 1, Wet IB 2001. Het gelijk is aan X.De Hoge Raad oordeelt dat de regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar pas ontstaat op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. De Hoge Raad wijst hierbij op een recent arrest van de civiele kamer van de Hoge Raad. Het oordeel van het hof geeft volgens de Hoge Raad dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit leidt echter niet tot cassatie omdat X een voorziening van € 25.000 kan vormen.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 14 september

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen