De Hoge Raad oordeelt dat de verklaring van de inspecteur ziet op het intern afgeven van poststukken en dit nog niets zegt over de tijdige verzending van aanslagen.

Aan X is een aanslagbiljet opgelegd met daarop uitnodigingen tot betaling van douanerechten. In geschil is of het biljet binnen de driejaarstermijn van art. 221 lid 3 CDW is opgelegd. De aangiften zijn op 20 juni 2011 gedaan en aanvaard, het aanslagbiljet is gedagtekend 19 juni 2014. Hof Amsterdam oordeelt dat het aanslagbiljet binnen de driejaarstermijn ter post is bezorgd en dat de douaneschulden daarom niet zijn verjaard. Het hof hecht geloof aan de verklaring van de inspecteur “dat verzending van post altijd plaatsvindt op de datum van dagtekening (en soms zelfs een dag ervoor)”.

De Hoge Raad oordeelt dat de verklaring van de inspecteur ziet op het intern afgeven van poststukken en dit nog niets zegt over de tijdige verzending van aanslagen. Het hof heeft het oordeel dat het aanslagbiljet is verzonden op de laatste dag vóór het verstrijken van de driejaarstermijn gebaseerd op verklaringen van de inspecteur en een werkinstructie. Als het hof er vanuit is gegaan dat voor ‘terpostbezorging’ voldoende is dat de inspecteur of de ontvanger een poststuk intern afgeeft voor verzending ter post, dan is dat oordeel gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook mogelijk dat het hof wel is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting, namelijk dat vereist is dat een poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Dan is echter zonder ontbrekende nadere motivering niet begrijpelijk de vaststelling dat aanbieding van post aan PostNL door medewerkers van de Belastingdienst/Douane altijd plaatsvindt op de datum van dagtekening en nooit daarna. Uit de verklaringen en werkinstructie kan immers niet zonder meer worden afgeleid dat poststukken die de inspecteur of de ontvanger in de loop van de dag intern afgeeft voor verzending per post, ook altijd daadwerkelijk op die dag, althans altijd uiterlijk op de datum van dagtekening en nooit erna, door medewerkers van de Belastingdienst/Douane worden aangeboden aan PostNL. Daarom is evenmin begrijpelijk het op die vaststelling voortbouwende oordeel van het hof dat het onderhavige aanslagbiljet ter post is bezorgd op de datum van dagtekening ervan. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 3:41

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Douane

Instantie: Hoge Raad

Editie: 10 februari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen