Rechtbank Gelderland beslist dat de verlengde navorderingstermijn in art. 66 SW 1956 niet in strijd is met art. 63 VWEU en art. 1 EP EVRM.

Belanghebbende, X, ontvangt in het jaar 1998 een schenking van haar vader, in de vorm van een banktegoed in Zwitserland. Van deze schenking is geen aangifte gedaan. De vader overlijdt in het jaar 2005. In september 2015 legt de inspecteur aan X voor het jaar 1998 de in geschil zijnde navorderingsaanslag recht van schenking op. X komt in beroep. Volgens X is de in art. 66 lid 1, aanhef en onder 2, SW 1956 opgenomen bijzondere navorderingsregeling in strijd met art. 63 VWEU en art. 1 EP EVRM.

Rechtbank Gelderland verwijst naar de totstandkomingsgeschiedenis van de bijzondere navorderingsregeling in art. 66 SW 1956. Daaruit blijkt dat de wetgever rekening heeft gehouden met het feit dat door het opschorten van de ingangsdatum van de verjaringstermijn deze tientallen jaren kan lopen. Het feit dat de navorderingstermijn pas begint te lopen na de dag van de inschrijving van de akte van overlijden van de schenker in de registers van de burgerlijke stand is niet in strijd met artikel 1 EP EVRM. De termijn is niet ‘unlawful’ en ten aanzien van de ‘fair balance’ blijft de wetgever binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema Navordering

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16, lid 4

Successiewet 1956 66, lid 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 8 oktober

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen